07:54
18:58
Nachtmodus

Ree

Naamgeving

(Capreolus capreolus) E: Roe deer, D: Reh, F: Cheuvreuil

Uiterlijk

Schouderhoogte 60-75 cm

Gewicht 15-30 (35) kg

Biotoop

Reeën hebben een voorkeur voor bebost gebied, afgewisseld met akkers en weilanden. Vooral kleinschalige landschappen op de zandgronden kunnen hoge dichtheden herbergen omdat er veel dekking en voedsel is. Daarnaast is er in open landschappen in laag-Nederland sprake van zogenaamde veldreeën. Dit zijn reeën die hun leefgebied hebben in poldergebieden en veenweidegebieden.

Leefwijze

Reeën leven in het voorjaar en de zomer, met uitzondering van de geit en haar kalveren, min of meer solitair, maar in de wintermaanden verzamelen ze zich in sociale groepen (sprongen) van geiten, bokken en jonge dieren. In de voortplantingstijd vallen sprongen weer uiteen. Het zijn vooral schemerdieren die foerageren in wei- en akkerland. Overdag rusten en herkauwen ze in de dekking.

Voortplanting

Bronst: juli en augustus

Draagtijd: 40 weken

Aantal worpen: 1 per jaar

Worpgrootte: 1-2 kalveren

Voedsel

Het dieet van reeën bestaat uit kruiden, grassen, knoppen en loten van struiken en bomen, bladeren, paddenstoelen, maar ook landbouwgewassen zoals bieten en aardappelen. In de winter eten ze ook droog gras, klimop, knoppen en eenjarige twijgen van zowel loof- als naaldbomen.

Voorkomen

Reewild komt in alle provincies van Nederland voor. Dat is niet altijd zo geweest. Van oorsprong kwam het meeste reewild in Oost- en Zuid- Nederland voor, op de drogere zandgronden. In de beste biotopen kunnen reeën hoge dichtheden bereiken, tot wel 20 stuks per 100 hectare. Meestal ligt dit aantal lager.

Bejaging

Afschot van reeën vindt plaats uit oogpunt van verkeersveiligheid, het voorkomen van schade aan de landbouw alsmede schade aan de soort zelf (dierenwelzijn). Deze belangen worden in de Wet natuurbescherming (artikel 3.17) expliciet genoemd. Met de toename van de aantallen is in de loop der jaren ook het afschot toegenomen. Hoge dichtheden In 1930 werd het aantal in ons land aanwezige reeën geschat op 3000 stuks. Dertig jaar later bedroeg dat aantal 15.000 en in 1980 lag dat aantal tussen de 25.000 en 30.000. toegenomen. Telcijfers van WBE’s in 2003 wijzen op een voorjaarsstand van meer dan 56.000. Meer recente WBE-tellingen (april) geven voor 2006 en 2008 aantallen van respectievelijk 61.000 en 64.000. Tijdens een voorjaarstelling worden niet alle reeën gezien. Deze getallen moeten dan ook als een minimum aantal worden beschouwd. Het werkelijke aantal aanwezige reeën is groter, er wordt inmiddels gezinspeeld op een bestand van 100.000 reeën. In 1960, 1980 en 2000 werden respectievelijk 4.100, 6.500 en 12.000 reeën geschoten. In 2008 bedroeg dat aantal ruim 16.000.

Eline de Jong (3)

Een aangereden reegeit langs de provinciale weg

 Literatuur

  • Lange, R., Twisk, P., Van Winden, A. & Van Diepenbeek, A. (2003). Zoogdieren van West-Europa. 2e druk. Utrecht, KNNV Uitgeverij.
  • Montizaan, M.G.E. & Siebenga, S. (2010). Wbe-Databank – populatie- en afschotcijfers. Nieuwsbrief 8. Amersfoort, Koninklijke Nederlandse Jagers Vereniging.