Grauwe gans
Naamgeving
Grauwe gans (Anser anser). E: Greylag Goose, D: Graugans, F: Oie cendrée
Uiterlijk
Een grote gans met een stevige oranje of roze snavel en roze poten. Kenmerkend is de bruin grijze kleur en de grijze voorvleugel. Het is de stamvader van onze (witte) boerengans waarmee de grauwe gans dan ook moeiteloos mee kruist. Dit levert allerlei bonte variaties op.
Vleugellengte gent: 82 cm en gans: 70 cm
Lengte gent: 46 cm en gans 44 cm
Gewicht gent: 3400 g en gans 3000 g
Biotoop
Grote stilstaande wateren met uitgestrekte rietbestanden, verlandingsgebieden en mondingsgebieden van rivieren. Door de toename komt de grauwe gans steeds meer voor nabij bebouwing, recreatiegebieden in natuurterreinen en langs snelwegen. Het opgroeihabitat bestaat voornamelijk uit grasland. Het grootste deel van het opgroeihabitat grenst aan open water. Grauwe ganzen met jongen geven de voorkeur aan kortgrazig grasland. Dit is van belang voor de groei van de jongen omdat het korte gras eiwitrijk is. Ganzenfamilies prefereren intensief gebruikt en het liefst bemest boerenland, omdat de overleving van jongen hierin relatief hoog is. Grauwe ganzen die broeden in meer ruigere grasvegetaties brengen hierin doorgaans minder jongen groot. In Zeeuws-Vlaanderen worden ook percelen tarwe gebruikt als opgroeihabitat. Deze soort broedt minder vaak op eilanden dan brandganzen. Eilanden worden vrijwel evenveel gebruikt als het vasteland, alhoewel nesten op het vasteland altijd in de nabijheid van water (rietkragen) liggen. Ook wordt er regelmatig gebroed op legakkers. Deze gebieden zijn allemaal minder toegankelijk voor vossen. Grauwe ganzen broeden dus veelvuldig op beschutte plaatsen als in rietvelden, struweel en (moeras)bos. Door de ontoegankelijkheid van de broedgebieden en de teruggetrokken levenswijze tijdens de broedperiode is het lastig de populatieomvang van deze soort tijdens de broedperiode in kaart te brengen. De beste periode hiervoor is de zomerperiode medio juli.
Levenswijze en gedrag
Niet-broedende vogels verblijven in het Noordelijke Deltagebied zowel op binnen- en buitendijkse graslanden als in percelen met graan of andere gewassen. Tijdens de rui bevinden grote aantallen zich vooral in buitendijkse gebieden. Zodra de vogels weer kunnen vliegen verplaatsen zij zich ook naar binnendijkse gebieden. In de Ooijpolder verblijven niet-broedende vogels (bij de afwezigheid van buitendijkse graslanden) relatief veel op boerengrasland. Aantallen niet-broedende grauwe ganzen op landbouwgrond zijn het grootst in mei, waarschijnlijk na het mislukken van nesten. Tijdens de ruiperiode van eind mei tot eind juni kunnen de vogels een maand lang niet vliegen en leven ze erg verborgen. Ganzen met jongen ruien rond het broedgebied terwijl de niet broedende vogels de rui doorbrengen in ontoegankelijke gebieden. Zo is de Oostvaardersplassen een voorbeeld van een bekend ruigebied waar tienduizenden grauwe ganzen kunnen ruien. Na de rui zitten Grauwe ganzen veel op gras maar kan plaatselijk weer schade optreden in nog niet geoogste graanpercelen . In de Haarlemmermeer, waar vanaf begin augustus de oogst van graan op gang komt, foerageren grauwe ganzen vooral op juist geoogste percelen.
Broedgedrag
Semikoloniaal ‐ koloniaal
Paarvorming vindt plaats als grauwe ganzen 1,5 jaar oud zijn, broeden doen ze pas op hun derde of vierde jaar. De partners blijven levenslang bij elkaar en leven ook buiten de broedtijd bij elkaar. Wanneer een broedpaar uiteenvalt wordt als snel weer een andere partner gevonden. Van alle grauwe ganzen wordt aangenomen dat tegenover iedere broedvogel 3 niet broedende vogels aanwezig zijn. Dat zijn vaak eerste jaarsvogels of subadulten, maar het kunnen ook ganzen zijn zonder broedterritorium of waarvan het broedsel verstoord is.
Voortplanting
Paartijd: eind februari-eind juni
Aantal legsels: 1
Aantal eieren: 4-8 witdoffe eieren
Broedduur: 27-29 dagen
Broedperiode: Eind februari ‐ eind juni
In de uiterwaarden langs de Waal worden de eerste eieren half maart gelegd, met een piek rond begin april. In de Vechtplassen ten noorden van Utrecht gebeurt dit twee weken eerder. Volgens het CLM onderzoek loopt de broedperiode in Zuid‐Holland van eind februari tot begin mei, maar late broeders beginnen pas in juni. De ouders trekken met de pullen al snel naar de waterkant. Na 8 weken zijn de jongen zelfstandig en vliegvlug. Hoewel er lokaal wel wat predatie is van vossen op grauwe ganzen (vooral jongen of eieren), zijn vossen niet in staat de ganzenpopulatie in Nederland te reguleren. Dat bewijzen de natuurgebieden ook wel waar vossen niet bejaagd worden. Daar blijft de populatie groeien of verhuizen ganzen naar andere plekken. Ook in het veld worden maar zeer beperkt volwassen dode ganzen gevonden die het slachtoffer zijn van vossen.
Voedsel
Het voedsel van de grauwe gans bestaat voornamelijk uit grassen, plantenwortels en oogstresten. Grauwe ganzen kunnen dagelijk 400-500 gram vers voedsel verorberen. Een groot deel daarvan (ca. 80%) verlaat onverteerd het lichaam.
Schadebestrijding
In 1999 werd de jacht op de grauwe gans gesloten. Afschot was vanaf dat moment alleen nog mogelijk op basis van een vergunning in het kader van schadebestrijding. In 1999 werd de jacht op de grauwe gans gesloten. Dit gold toen met name voor overzomerende grauwe ganzen. In het seizoen 1999/00 werden 6.700 grauwe ganzen geschoten. Vanaf 2003 werden naast ontheffingen voor het doden van zomerganzen ook in de herfst en winter ontheffingen verleend voor aan verjaging ondersteunend afschot van grauwe ganzen op kwetsbare akkerbouwgewassen en percelen nieuw ingezaaid grasland. In 2005 werd deze perceelsbenadering verlaten en koos de rijksoverheid voor een gebiedsgerichte aanpak, het ´Beleidskader ganzen en smienten´. Vanaf 2003 heeft het afschot dus betrekking op zowel ´zomerganzen´ (1 april – 1 oktober) als ´winterganzen´ (1 oktober – 1 april). In het ganzenaccoord is het doel de populatie te reduceren tot het schadeniveau 2005. De provincies vertalen dit naar gewenste maximum aantallen per provincie.
Voorkomen
Grauwe ganzen zijn algemene broedvogels en komen in heel Nederland voor, maar vooral in Laag Nederland en langs de grote rivieren. Het aantal broedpaar bedroeg in 2005 minimaal 25.000 broedparen. In 2014 werden in de zomer bijna 500.000 overzomerende grauwe ganzen geteld. Teruggerekend zouden dat bijna 70.000 broedparen zijn.
Literatuur
• van Dorst (2011). Teldata en methode voor overzomerende ganzen in Nederland. Wageningen University, Stagerapport, Wageningen.
• Ijsseling, M.A. (1980). Thieme’s Vogelatlas, De Europese broedvogels 1. Zutphen, Thieme.
• van der Jeugd, H.P., Arisz, J. & M. Schouten (2006b). Broedbiologie van brandganzen op de Hellegatsplaten in 2005 en verspreiding buiten het broedseizoen. Uitgegeven in eigen beheer, Groningen
• van der Jeugd H.P. et al., (2006a) Overzomerende ganzen in Nederland- grenzen aan de groei. Sovon-onderzoeksrapport 200602. SOVON Vogelonderzoek Nederland, Beek-Ubbergen.
• Lensink, R. (1998) Leidt de Soepgans Anser anser forma domesticus als afstammeling van de Grauwe Gans Anser anser een eigen bestaan in Nederland. Limosa 71(2) 49-56.
• Lensink, R. & J. de de Fouw (2010a) Faunabeheerplan zomerganzen Zuid-Holland. Regioplan Zuid-Holland-Noord. Rapport nr. 09-116. Provincie Zuid-Holland & FBE Zuid-Holland.
• Lensink, R. & J. de Fouw (2010) Faunabeheerplan zomerganzen Zuid-Holland. Regioplan Noordelijke Delta. Rapport nr. 09-122. Provincie Zuid-Holland & FBE Zuid-Holland
• Lensink et al. (2010) Faunabeheerplan zomerganzen Zuid-Holland. Hoofddocument bij zeven regioplannen. Rapportnr 09-115. Provincie Zuid-Holland & FBE Zuid-Holland.
• Montizaan, M.G.E. & Siebenga, S. (2010). Wbe-Databank – populatie- en afschotcijfers. Nieuwsbrief 8. Amersfoort, Koninklijke Nederlandse Jagers Vereniging.
• Šťastný, K. (1991). Watervogels. Lisse, Rebo Productions.
• Tolkamp, W. & J.A. Guldemond (2007a) Monitoring Zomerganzen. Plan van Aanpak voor een jaarlijkse integrale telling in Zuid-Holland. CLM Onderzoek en Advies, Culemborg
• Voslamber, B., van der Jeugd, H.P. & K. Koffijberg (2007) Aantallen, trends en verspreiding van overzomerende ganzen in Nederland. Limosa 80 1-17.
• Voslamber, B. (2002) Grauwe gans Anser anser. p. 98-99 in Sovon (red.) Atlas van de Nederlandse broedvogels. De Nederlandse fauna, dl V. Naturalis/KNNV, Leiden, Utrecht
• Voslamber, B. & C. van Turnhout (2008) Invloed van terreingebruik op het wel en wee van de Grauwe gans in de Ooijpolder Limosa 81 74-76.
• Voslamber B, van Turnhout C. & F. Willems (2004) Effecten aantalsregulatie op overzomerende Grauwe Ganzen 200412. SOVON Vogelonderzoek Nederland, Beek-Ubbergen.