Ali in de bieten
Een jager: dat is een blanke oude man met een groen hoedje op. Dat beeld is inmiddels een cliché. Of toch niet? Over culturele diversiteit in de jagerswereld.
Tekst: Oswin Schneeweisz
Foto’s: Anoeska van Slegtenhorst
Diversiteit en inclusiviteit zijn de thema’s van 2020. Er is bijna geen organisatie te vinden die niet op zijn minst een protocolletje in de kast heeft liggen. Diversiteit gaat over verschillen. Inclusiviteit benadrukt juist de onderlinge verbondenheid. In de gedroomde multiculturele samenleving beperken die begrippen zich niet tot een vierkante meter rond het koffiezetapparaat.
Toch is de gemiddelde jachtdag, ondanks het toenemende aantal vrouwelijke jagers, nog vooral een blanke mannenaangelegenheid. Je ziet maar zelden een Afghaan, Turk of Marokkaan met een Browning tussen de bieten. Toch zijn ze er. Hoe ervaren zij de jachtwereld en hoe open staat de autochtone jager voor Mohammed of Ali? Vier allochtone
jagers over het blanke bolwerk van de groene mannen.
Gevlucht
Alejandro de Mello vluchtte in 1982 voor het regime van dictator Alvarez uit Uruguay. Hij kwam terecht in een AZC in Amsterdam. Twee jaar later werd hij overgeplaatst naar Groningen en nu woont hij al vele jaren op het eiland Tholen, waar hij werkzaam is als maatschappelijk werker. Het jachtvirus kreeg hij van huis uit mee. De Mello: ‘Ik was een jaar of vier toen ik voor mijn opa mijn eerste patrijs mocht apporteren. Iedereen bij ons jaagde, vooral op kleinwild zoals patrijzen en hazen. Dat heb ik snel opgepakt nadat ik in Nederland terecht kwam.
Veel vluchtelingen moesten namelijk in de landbouw werken: asperges steken, bollen pellen. Eenmaal in Groningen ging ik op zaterdag bij een boer werken waar ook werd gejaagd. Na een tijdje mocht ik mee als drijver en even later kreeg ik verkering met een Brabants meisje. Haar vader was boswachter en jager. Zo ben ik in Nederland de jacht ingerold. Zes jaar geleden heb ik de jachtopleiding gedaan en nu heb ik een perceeltje voor schadebestrijding en ben ik al twee keer uitgenodigd op een hazenjachtje.’
Gesloten bolwerk
Hij zou best vaker willen worden uitgenodigd. Noemt zichzelf een bescheiden mens en de jachtwereld ervaart hij als een gesloten bolwerk. De Mello: ‘Het is lastig om als buitenstaander door de bestaande hiërarchie heen te breken. In Uruguay bestaat dat niet. Je gaat gewoon naar een boer en vraagt of je wat hazen mag schieten. Als hij toestemming geeft haal je een vergunning. Hier heb je te maken met een jachthouder, combinaties, families en vrienden die elkaar kennen. Het systeem houdt een zekere geslotenheid in stand. Maar die strengere regelgeving heeft ook positieve kanten. Daar zou de jagersvereniging in Uruguay nog veel van kunnen leren. Een systeem met tellingen zoals wij hier hebben ontbreekt bijvoorbeeld.’ Tekst loopt door onder de foto.
Realiteit
Hij voelt zich thuis in het Nederlandse jachtveld, is dankbaar voor elke kans die hij krijgt en koestert zijn jagersvriendschappen. Toch voelt hij zich na al die jaren soms een vreemde. De Mello: ‘Dan merk je dat je er niet echt bij hoort. Zo vertelde iemand laatst trots dat hij een nieuw geweer had gekocht: een Ata. Zegt een andere jager: “Dat is een Turks geweer. Die werken niet.” Een hoop gelach, maar op zo’n moment voel ik mij aangesproken. Die opmerking kwetst mij. Een vluchteling in het asielzoekerscentrum zei ooit tegen mij: “De boer wil wel mijn handen zien, maar niet mijn gezicht.” Dat vind ik een treffende uitspraak. We mogen wel asperges steken, maar in ons persoonlijke verhaal is niemand geïnteresseerd.
Tegen mij zegt men soms: jij bent goed geïntegreerd. Jij praat goed Nederlands. Dan denk ik: daarmee zeg je dat de andere vluchtelingen niet geïntegreerd zijn. En als men hoort dat ik geen varkensvlees eet, wat iets te maken heeft met joodse voorouders, vraagt men: “O, waarom niet?” Dan denk ik: ik vraag jou toch ook niet waarom jij spruitjes eet? In de jacht is het extra lastig om op dat soort opmerkingen te reageren, want er is een afhankelijkheidsrelatie. Je wilt de verhoudingen goed houden. Ik heb soms het gevoel dat men niet echt open staat voor diversiteit, terwijl dat de realiteit is. Die moet je accepteren. Ook in het jachtveld.’
Plaag
Hij gaat nog steeds regelmatig terug naar Uruguay. Het liefst in april, want dan opent daar het jachtseizoen. De Mello: ‘Op het zuidelijk halfrond zijn de seizoenen precies omgekeerd, dus met Pasen gaan wij jagen. Exoten als het Indiase Axishert en het Europese wilde zwijn worden het hele jaar door geschoten. Dat zwijn is een plaag geworden. Honderd jaar geleden is die soort vanuit Oekraïne naar Zuid-Amerika geïmporteerd. Nu verdringen ze het oorspronkelijke Pekari-varken.
In Nederland eten varkens vooral boomvruchten, maar in Uruguay zijn geen eikenbomen. Die varkens zijn dus echte vleeseters geworden. Per jaar prederen ze ongeveer 40.000 schapen. Je kunt je voorstellen dat de schapenhouders daar niet blij mee zijn. Gestroopt wordt er ook, vooral op dieren die vroeger al werden bejaagd voor consumptie, zoals struisvogels en Capibara’s (waterzwijn). Die soorten zijn nu beschermd, maar bij elke boerderij kun je nog Capibaraworst kopen.’
Stadsjongen
Sarmad Kayat werd geboren in Irak, maar als jager voelt hij zich thuis op de klei in de Hollandse polder. Kayat: ‘Ik ben een echte stadsjongen. Voordat ik drie jaar geleden aan de opleiding begon kon ik met moeite een duif van een kraai onderscheiden. Ik wist wel iets van de jacht omdat mijn vader vroeger in Irak ook jaagde, maar ik was er niet mee bezig. Dat begon pas toen ik meer in de natuur wilde zijn. Ik maak kunstgebitten en zit de hele dag thuis in mijn werkruimte. Dan is het heerlijk om even de vrije natuur in te kunnen. Nu draait mijn hele leven om de jacht. Bij een boer doe ik schadebestrijding en ik neem elke uitnodiging aan die ik krijg.’
Connectie jager en boer
‘Ik was een groentje toen ik met de jachtopleiding begon. Opeens stond ik als stadsjongen op het erf van een boer en ik wist helemaal niets van landbouw of het boerenbedrijf. Dat
heb ik al doende geleerd en geleidelijk aan bouwde ik meer kennis en contacten op. Ik vind die connectie tussen jager en boer heel bijzonder. Ze werken samen, helpen elkaar. In het Midden-Oosten wordt ook gejaagd, maar die connectie bestaat niet. Als een boer schade heeft belt ‘ie gewoon een paar jongens met geweren. Ik kom uit Bagdad. Wat ik mij herinner is dat elke jongen wel een luchtbuks had. Geen houtduif was zijn leven zeker. In het buitengebied van Bagdad wordt gejaagd, vooral op parelhoenders.
Verder wordt er in Irak gejaagd op verschillende soorten eenden, hazen, muntjak en zelfs reigers. Op reigers mag officieel niet meer gejaagd worden, maar het gebeurt wel. Net als flamingo’s. Die waren in groten getale aanwezig in een groot moerasgebied in midden-Irak dat sinds enkele jaren onder bescherming van Unesco staat. Toen Unesco ontdekte dat er stiekem flamingo’s werden geschoten dreigde de organisatie zich terug te trekken. Sindsdien is daar meer toezicht. Toezicht dat in de rest van
Irak ontbreekt. Onder Saddam Hoessein was het wat dat betreft beter. Toen zat er tenminste een regime dat controleerde en handhaafde. Nu doet iedereen maar wat.
Als je, zoals ik als Irakees bent opgevoed in de Nederlandse jachtwereld sta je soms echt stomverbaasd te kijken naar wat daar gebeurt: weidelijkheid is ver te zoeken. Hier in Nederland leer je jagen vanuit respect voor het dier. Dat ontbreekt in Irak. Met gevogelte valt het nog mee, omdat ze dat ook consumeren, maar voor wilde zwijnen is geen enkel respect. Ook omdat het varken door moslims als onrein wordt beschouwd. Er wordt met hagel op geschoten, soms wel een paar keer voordat het dier valt. Het is dramatisch om te zien.’ Tekst loopt door onder de foto.
Tok
Tot de jaren zestig jaagde in Irak alleen de elite en was er een grote invloed vanuit het Verenigd Koninkrijk. Irak was tot 1952 immers een Britse kolonie. Na de Irak-oorlog had iedereen een Kalasjnikov in huis en trok het veld in. Het hagelgeweer is er pas sinds kort in gebruik. Via internet heeft Kayat af en toe contact met jagers in Irak en dan schroomt hij niet te vertellen hoe het hier toegaat. Laatst stuurde hij nog een filmpje van Tok Poortvliet over het bouwen van duivenhutjes. Inmiddels staat het eerste ‘Tok Poortvliethutje’ in Irak.
Zijn ultieme droom is om ooit met een vliegtuig vol Nederlandse jagers naar zijn geboorteland te gaan. Dan kan hij de Irakezen laten zien hoe je op een weidelijke manier kunt jagen en de Nederlandse jagers kennis laten maken met de schoonheid van Irak. Kayat: ‘Sommige mensen denken dat je er alleen kamelen kunt schieten, maar er zijn gebieden met een enorme biodiversiteit. Daarom komen veel uit het Midden-Oosten naar Irak om te jagen.’ Over zijn jachtervaring in Nederland zegt hij: ‘Mensen kunnen soms wat afwachtend zijn als ik mij voorstel. Ik heet nu eenmaal geen Jan of Piet. Maar ik neem altijd een goede fles cognac mee. Dat helpt.’
Dezelfde passie
‘Wij jagers delen dezelfde passie, maar de manier waarop we jagen verschilt’, zegt Goga Janiceski. Janiceski werd geboren in Macedonië en kwam in 1998 naar Nederland. In 2013 haalde hij zijn jachtopleiding en sindsdien jaagt hij, onder meer in Noordwijk, met zijn zwager die jachthouder is. ‘Als ik in Macedonië vertel dat ik hier een paar keer per week ga lichtbakken op de vos verklaren ze mij voor gek. Daar laten ze vossen gewoon lopen en kraaien schieten ze ook niet. Men is vooral gefocust op grofwild, op wilde zwijnen en herten en in de bergen jaagt men ook wel op gemzen. Echte Balkan-gemzen, die zijn groter dan de alpengems. Vroeger schoot men ook wolven en bruine beren, maar dat zijn tegenwoordig beschermde soorten.’ Tekst loopt door onder de foto.
Respect
‘In Macedonië beheert een WBE het jachtveld. De leden mogen meejagen en de WBE bepaalt wat en hoeveel er geschoten wordt. Als jongjager moet je eerst een bepaalde tijd veldwerk doen voordat de WBE je toestemming geeft om bijvoorbeeld een ree of hert te schieten. Op die manier doen jongjagers praktijkkennis op, maar in een echte opleiding wordt nauwelijks geïnvesteerd. Laat staan dat jongjagers iets leren over weidelijkheid en veilige omgang met het geweer. Jagers in Nederland beschikken ook over meer kennis van de wildsoorten. En met kennis komt ook het respect. Ik vind de drijfjachten op varkens en herten in Macedonië of Kroatië, waar ik ook veel jaag, ongelofelijk spannend, maar mentaal voel ik mij meer thuis tussen Nederlandse jagers.
Bomgordel
‘Soms, als ik ergens voor de eerste keer kom, heb ik weleens het gevoel dat ik moet bewijzen dat ik geen bomgordel draag’, zegt Ali Saidi. Zijn vader kwam als migrant uit Marokko,
Ali werd geboren in Roosendaal. Hij is dus tweede generatie-Marokkaan: zo Nederlands als boerenkool, maar in hart en ziel verbonden met Marokko. Saidi bezit er grond waar hij regelmatig jaagt, daarnaast jaagt hij in Nederland, België en Duitsland en houdt zich bezig met schadebestrijding. Tekst loopt door onder de foto.
Van elkaar leren
‘Ik voldoe niet aan het beeld dat Nederlandse jagers van Marokkanen hebben’, zegt Saidi. ‘Ik ben geen stadsjongetje. Ik zat als kind al op de tractor en heb meer dan twintig jaar ervaring met jacht en natuurbeheer. Ik zie vaak de verbazing op de gezichten als ik vertel wat ik allemaal heb gedaan en wanneer ik met mijn Blaser R8 aan kom zetten. De jachtwereld is wat dat betreft een weerspiegeling van de samenleving. Maar ik zeg: leven doe je samen, sterven doe je alleen. Je moet elkaar helpen en van elkaar leren. Daarom heb ik een tijdje geleden enkele bevriende Nederlandse jagers meegenomen naar Marokko.
Het was een fantastische ervaring om hen kennis te laten maken met mijn cultuur, de schoonheid van het land en de mogelijkheden in mijn jachtveld. Ik organiseer in Marokko ook
drukjachten en daarbij gaat alles volgens de Nederlandse regels wat betreft veiligheid en weidelijkheid. In de toekomst zou ik dat graag willen uitbreiden. Ik zou Marokkaanse jagers willen opleiden volgens de regels die ik hier in Nederland heb geleerd. Want daar kan men in Marokko nog veel van leren. Dan breng ik een stukje Nederland naar Marokko in plaats van andersom.’
Deze tekst verscheen in De Jager 1, 2021.