Naamgeving
Nijlgans (Alopochen aegyptiaca). E: Egyptian Goose, D: Nilgans, F: Oie d’Egypte
Uiterlijk
De nijlgans is niet alleen een exoot maar ziet er ook exotisch uit. Kenmerkend voor deze veelkleurige gans (feitelijk een eend) is de donkere vlek rond het oog, de witte vleugelband en het vaak luidruchtig gedrag. Het zijn hoog op de poten staande slanke vogels.
- Lengte: 66-71 cm
- Spanwijdte: 110-130 cm
- Gewicht: 1,5-2,3 kg
Biotoop en leefwijze
De nijlgans komt voor in een groot aantal biotopen. De voorkeur gaat uit naar gebieden met een afwisseling van water, bos en grasland. Alleen in grootschalige akkerbouwgebieden (zoals Flevoland) of in Zeeland is deze soort minder algemeen. Overdag bevinden nijlganzen zich op oevers, terwijl ze tegen de avond naar foerageergebieden trekken. De nacht brengen zij niet in het voedselgebied door.
Ze broeden meestal in de nabijheid van water, zoals langs grotere wateren en voormalige kreken. Nestplaatsen kunnen zeer uiteenlopen: van de grond tot boomnesten van roofvogels, op hoogspanningsmasten of zelfs gebouwen tot 60 meter hoog.
De nijlgans is een territoriale soort. Ze foerageren en brengen de jongen groot binnen een broedterritorium van ca. 1 hectare. In juli verzamelen niet-broedende of niet-succesvolle vogels zich in ruigroepen. De soort behoudt zijn vliegvermogen tijdens de rui.
Ruiperiode
Juli (piek) – augustus
Broedwijze
De nijlgans is territoriaal en geen koloniebroeder. Het broedseizoen is lang: de eerste eileg varieert met meer dan zes maanden. In tropisch Afrika broedt de soort het hele jaar door, vaak afgestemd op regenseizoenen. In Europa broedt de nijlgans zodra de omstandigheden gunstig zijn, meestal buiten de wintermaanden.
Voortplanting
- Aantal legsels: 1 per jaar (soms 2)
- Aantal eieren: 5–6 eieren
- Broedduur: 28–30 dagen
- Broedperiode: Januari – oktober (piek tussen half april – begin juni)
De nijlgans broedt in Nederland bijna het hele jaar door. De meeste jongen komen uit tussen eind april en begin juni. In stedelijke gebieden worden al in december de eerste jongen gezien.
Voedsel
Scheuten van oever- en waterplanten, wortels, gras en zaden.
Voorkomen
Nijlganzen komen sinds de jaren ’50 in Nederland voor. De soort is ontsnapt uit watervogelcollecties en sindsdien een succesvolle broedvogel. Ze zijn vooral talrijk in West-Nederland en het rivierengebied. In 2005 bedroeg het aantal broedparen ca. 5.000–6.000.
Bejaging
Het bejagen van nijlganzen wordt bepaald op provinciaal niveau.
Literatuur
- Beck, O., Anselin, A. & Kuijken, E. (2002). Beheer van verwilderde watervogels in Vlaanderen.
- van Dorst (2011). Wageningen University.
- van der Jeugd H.P. et al. (2006a). SOVON Vogelonderzoek Nederland.
- Gerritsen, J. (2001). Limosa 74.
- Hayman, P. & Hume, R. (2009). Alle vogels van Europa.
- Huber, J. (2000). De Nederlandse Jager 105(7): 18-19.
- Huber, J. (2003b). De Nederlandse Jager 108(5): 16-17.
- Montizaan, M.G.E. & Siebenga, S. (2010). WBE-Databank – populatie- en afschotcijfers.
- Lensink, R. (1996). Limosa 69(3): 103-130.
- Lensink, R. (1999). Aspects of the biology of Egyptian Goose…
- Lensink, R. (2002). In: Atlas van de Nederlandse broedvogels.
- Lensink, R. & J. de Fouw (2010a). Regioplan Zuid-Holland Noord.
-