Naamgeving
Haas (Lepus europaeus)
Engels: Brown hare | Duits: Feldhase | Frans: Lièvre
Uiterlijk
Hazen onderscheiden zich van konijnen door hun rood- en grijsbruine vacht, lange oren (lepels) met zwarte punten, en witte ondervacht (bij konijnen is deze grijs). Ze zijn groter (50–65 cm) en zwaarder (2,5–6 kg) dan konijnen. Hazen kunnen ook worden herkend aan hun keutels – twee keer zo groot als die van konijnen – en hun sporen in bijvoorbeeld sneeuw. Ook de vraathoogte aan jonge boompjes kan wijzen op hazenactiviteit.
Biotoop en leefgebied
Hazen leven bij voorkeur in open gras- en akkerland, vooral in kleinschalige landbouwgebieden met afwisseling in gewassen. In de winter zoeken ze rustplaatsen op in bosranden, wallen, ruigtes of heggen. Hun legers – ondiepe verblijfplekken – bevinden zich in hoog gras of tussen kluiten op geploegde akkers. De beste biotopen liggen op kleigrond in laag Nederland en in het rivierengebied. Hier kunnen dichtheden oplopen tot wel 40 hazen per 100 hectare. In bos- en heidegebieden zijn de dichtheden veel lager: soms slechts enkele hazen per 100 hectare.
Leefwijze en gedrag
Hazen zijn vooral actief in de nacht en vooravond, maar in het voorjaar en de zomer ook tijdens schemering en overdag. Ze leven meestal solitair en zijn plaatsgebonden. Overdag rusten ze in een ‘leger’, een vaste ondiepe kuil in de vegetatie of onder beschutting. Alleen tijdens de paartijd groeperen hazen zich.
Voortplanting
De paartijd (ook wel rammeltijd) loopt van december tot augustus. Vrouwtjes (moertjes) worden vaak achtervolgd door één of meerdere mannetjes (rammelaars), wat kan leiden tot ‘bokspartijen’. De draagtijd is 41 tot 44 dagen. Jonge haasjes zijn nestvlieders en worden na de geboorte twee weken gezoogd. Daarna schakelen ze over op vast voedsel. Na vier weken zijn ze zelfstandig; uitzonderlijk zijn ze al na zes maanden geslachtsrijp. Per jaar krijgt een haas gemiddeld 3–4 worpen met 1–5 jongen. De gemiddelde jaarlijkse productie is circa 11 jongen per vrouwtje. Hazen worden gemiddeld 3 jaar oud, maar leeftijden tot 10 jaar zijn bekend. De grootste sterfte treedt op in het eerste levensjaar, vooral tijdens koude en natte periodes.
Voedsel
Hazen eten hoofdzakelijk grassen, kruiden en akkerbouwgewassen. In de winter of bij sneeuw en vorst schakelen ze over op knoppen, loten van struiken en schors. Bekende schade in de landbouw is het aanvreten van koolgewassen in de vollegrondsteelt.
Voorkomen
Hazen komen algemeen voor in Nederland. Hun aantallen zijn in de afgelopen 50 jaar licht afgenomen, voornamelijk door afname en verslechtering van het leefgebied. Factoren zoals intensieve landbouw, verstedelijking, verkeer en toegenomen predatie spelen hierbij een rol. Toch blijft de haas een veerkrachtige soort die door sterke voortplanting verliezen kan compenseren.
Het aantal hazen in een gebied wordt vaak geschat aan de hand van het afschot door jagers: meer afschot bij veel hazen, minder bij schaarste. Voorjaarstellingen geven een indicatie van trends, maar geen exacte voorspelling van de najaarsstand. CBS-cijfers en het Netwerk Ecologische Monitoring tonen een lichte toename van de hazenstand in de laatste tien jaar, al is de betrouwbaarheid beperkt door de kleine steekproef en het ontbreken van data over verstedelijking en infrastructuur.
Bronnen
- Lange, R., Twisk, P., Van Winden, A. & Van Diepenbeek, A. (2003). Zoogdieren van West-Europa. 2e druk. Utrecht: KNNV Uitgeverij.
- Compendium Leefomgeving (2015)
- Zoogdiervereniging: Soortdocument Haas