Naamgeving
Ree (Capreolus capreolus). E: Roe deer, D: Reh, F: Chevreuil
Uiterlijk
Schouderhoogte: 60–75 cm
Gewicht: 15–30 (max. 35) kg
Biotoop
Reeën geven de voorkeur aan beboste gebieden afgewisseld met akkers en weilanden. Vooral kleinschalige landschappen op zandgronden bieden veel dekking en voedsel, wat hoge dichtheden mogelijk maakt. In open landschappen in laag-Nederland leven veldreeën, die voorkomen in polder- en veenweidegebieden.
Leefwijze
In het voorjaar en de zomer leven reeën grotendeels solitair, behalve de geit met haar kalveren. In de winter vormen ze sociale groepen, zogeheten sprongen, bestaande uit geiten, bokken en jonge dieren. Tijdens de bronsttijd vallen deze groepen weer uiteen. Reeën zijn vooral schemeractief en foerageren dan op akkers en weilanden. Overdag rusten en herkauwen ze in dekking.

Voortplanting
Bronsttijd: juli en augustus
Draagtijd: ca. 40 weken (verlengd door verlengde draagtijd)
Aantal worpen: 1 per jaar
Worpgrootte: 1–2 kalveren
Voedsel
Het ree eet voornamelijk kruiden, grassen, knoppen, loten van struiken en bomen, bladeren, paddenstoelen en landbouwgewassen zoals bieten en aardappelen. In de winter bestaat het dieet uit droog gras, klimop, knoppen en eenjarige twijgen van zowel loof- als naaldbomen.
Voorkomen
Reewild komt tegenwoordig in alle provincies van Nederland voor. Oorspronkelijk leefden ze vooral op de droge zandgronden in Oost- en Zuid-Nederland. In de beste biotopen kunnen hoge dichtheden bereikt worden, tot 20 stuks per 100 hectare, al ligt dit meestal lager.
Bejaging
Afschot van reeën vindt plaats vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid, schadepreventie aan landbouwgewassen en ter bescherming van het dierenwelzijn. Deze belangen zijn vastgelegd in de Wet natuurbescherming (artikel 3.17).
Met de toename van de reeënpopulatie is ook het afschot gegroeid. In 1930 werd het aantal reeën in Nederland geschat op circa 3.000. In 1960 waren het er 15.000 en in 1980 tussen de 25.000 en 30.000. WBE-tellingen in 2003 toonden een voorjaarsstand van ruim 56.000 aan, en in 2006 en 2008 respectievelijk 61.000 en 64.000. Omdat niet alle dieren worden waargenomen tijdens tellingen, zijn dit minimumaantallen. Tegenwoordig wordt het totale aantal geschat op ongeveer 100.000 reeën.
Het afschot steeg van 4.100 in 1960 naar 6.500 in 1980 en 12.000 in 2000. In 2008 werden ruim 16.000 reeën geschoten.
Een aangereden reegeit langs de provinciale weg
Literatuur
- Lange, R., Twisk, P., Van Winden, A. & Van Diepenbeek, A. (2003). Zoogdieren van West-Europa. 2e druk. Utrecht, KNNV Uitgeverij.
- Montizaan, M.G.E. & Siebenga, S. (2010). WBE-Databank – populatie- en afschotcijfers. Nieuwsbrief 8. Amersfoort, Koninklijke Nederlandse Jagers Vereniging.