Naamgeving
Wintertaling (Anas crecca), E: Teal, D: Krickente, F: Sarcelle.
Uiterlijk
De mannetjes hebben een roodbruine kop met een groene vlek, een grijs lijf met witte vleugelstreep, groene spiegel en een achterlijf met een gele vlek omgeven door een brede zwarte rand.
De vrouwtjes hebben een bruine schutkleur met een duidelijke groene spiegel.
Biotoop
Broedvogels komen vooral voor op de hogere zandgronden, met een accent op Drenthe en Noord-Brabant. Ze vinden broedgelegenheid in dichte vegetatie in moerassige gebieden zoals heidevennen of langdurig onder water staande gebieden met ruigte en pitrus.
Leefwijze
Wintertalingen zitten vaak verscholen achter een rietkraag of onzichtbaar langs de oever. Ze zijn redelijk verstoringsgevoelig, maar keren vaak weer terug naar de plek van verstoring.
Ze komen als broedvogel voor in Nederland, maar zijn vooral wintergasten. Ze hebben een groot broedgebied in Noord-Europa en Rusland en trekken in de winter tot in Afrika.
Voortplanting
- Broedtijd: april – juli
- Aantal legsels: 1
- Aantal eieren: 6 – 14
- Broedduur: 23 – 25 dagen (vanaf laatste ei)
Voedsel
Wintertalingen zoeken in ondiep water naar zaden, maar eten ook waterplanten en landbouwgewassen. In de zomer geven ze de voorkeur aan dierlijk voedsel.
Jacht
De jacht op wintertalingen is gesloten.
Voorkomen
De aantallen broedende wintertalingen in Nederland nemen al langere tijd af, maar stabiliseren zich de laatste jaren of nemen lokaal iets toe. Naar schatting broeden er momenteel 2.000 tot 2.500 paren.
In de winter verblijven er meer dan 110.000 wintertalingen in Nederland. Deze aantallen zijn al langere tijd stabiel. Ze maken deel uit van een Europese populatie van 1,5 tot 2 miljoen vogels, die afhankelijk van de vorstgrens grote trekbewegingen maakt.
Geschikte biotoopmaatregelen zijn vernatting van gebieden. In de Oostvaardersplassen kwamen rond 1990 meer dan 50.000 wintertalingen voor tijdens massale bloei van moerasandijvie, waarop ze foerageerden.